Bewoonde hij een fluttig flatje
In ’t drukke hart van Hollands Randstad
Terwille van een vaste baan
Het raam waardoor ie op de kerk keek
Z’n altijd ééndere sigaretje
De vijfenveertig-uurse werkweek
Gaven hem grond om op te staan
Hij had een vrouw en een tv
Die vielen allebei nog wel eens tegen
Die vielen allebei nog wel eens mee
En zomers was er dan de regen
En met de rest was ie best tevree
Die vielen allebei nog wel eens tegen
Die vielen allebei nog wel eens mee
En zomers was er dan de regen
En met de rest was ie best tevree
Omdat op zijn balkon geen wild zat
Verschafte hij zichzelf de weelde
Van twee parkietjes en een schildpad
Dat stelde verder niet veel voor
Een tafel en een paar fauteuiltjes
Een orgel waar ie nooit op speelde
’t Was allemaal niet veel beschuitjes
Maar het kon er toch nog wel mee door
Geen echt plezier, geen echt chagrijn
Geen echte vrede en geen echte ruzie
En heel het leven aan een vaste lijn
En ’s winters was er de illusie van
Het zal nou wel gauw wat warmer zijn
Geen echte vrede en geen echte ruzie
En heel het leven aan een vaste lijn
En ’s winters was er de illusie van
Het zal nou wel gauw wat warmer zijn
Een man die nooit eens avontuurde
Die ’s avonds dutte of de krant las
Die elke droom het bos in stuurde
Tot hij geen enkele droom meer had
Passief in elke situatie
Net levend of ie een soort plant was
Zijn dorst en honger naar sensatie
Die stilde hij met het ochtendblad
Hij had een vrouw en een tv
Op tijd te werken en op tijd te eten
Dat viel niet tegen en dat viel niet mee
En toen de maat was volgemeten
Is hij gestorven op de wc
Op tijd te werken en op tijd te eten
Dat viel niet tegen en dat viel niet mee
En toen de maat was volgemeten
Is hij gestorven op de wc