Zij was veertig, hij was de helft
Ze kochten een knaap van een villa in Delft
Van haar geld
En ’t was op hun eerste huw’lijksnacht
Dat hij, alleen op z’n kamer, dacht:
Het was niet uit liefde, het was om je geld
Je was niet mooi, maar welgesteld
Na zeven dagen op de tocht en zeven in je bed
Kunnen de bloemen op je graf gezet
En je juwelen wel verkocht
Hij was veertig, zij nog gezond
Hij had ’r nog steeds niet onder de duim
En de grond
En het was de achtduizendste huw’lijksnacht
Dat zij, alleen op haar kamer, dacht:
Het was niet uit liefde, het was om m’n geld
Ik was niet mooi, maar welgesteld
Ik heb nu twintig jaren staan
En ik gun ’m niet de lol
Dat ik eerder in de kist zal gaan
Nee, ik hou nog even vol
Zij was honderd, hij bijna dood
Z’n borst was klam en z’n hoofd was rood
Van de koorts
En ’t was op z’n laatste levensnacht
Dat hij de waarheid sprak, zij het zacht:
Het was niet uit liefde, het was om je geld
Je was niet mooi, maar welgesteld
Waarom trouwde ik ook met een vrouw
Die m’n moe had kunnen zijn
Ja, je beurs was dik en m’n hart was klein
En wat doe je dan in de kou?